Links zie je hoe in Nederland vermogen is opgebouwd. De massa gaat dus via (verplicht) opgebouwd pensioen en via het eigen huis. Rechts zie je de verdeling. Het typisch Nederlandse is dat een klein deel van de bevolking een groot deel van het vermogen bezit. De top 10 rijkste Nederlanders bezit 61% van het vermogen. De top 1% rijkste Nederlanders heeft 26% van het vermogen. Als je het over ongelijkheid hebt, heb je het dus over deze groepen.
Wat Van Geest inzichtelijk maakt is hoe die top 10%, die top 1% en de rest van de bevolking van elkaar verschillen. De top 10% heeft 63% van het box 3-vermogen (spaar en beleggen) in bezit. De vermogens in eigen huizen is veel gelijker verdeeld. En de top 1% rijkste Nederlanders heeft vooral veel vermogen opgebouwd in box 2, de box voor BV’s. Dat zijn ondernemers, maar niet alleen de gewone bedrijven maar ook alle advocaten, directeuren, fiscalisten en andere super-zzp'ers die zichzelf via een BV verhuren. Zij bouwen vermogens op in box 2, tegen een gunstig fiscaal tarief. (Opvallend genoeg is pensioen in deze tabel verdwenen. Van Geest zegt wel iets over de verdeling van pensioenvermogen, maar in de tabel over ongelijkheid komt die niet voor.)
Wat mij betreft zijn er twee relevante vragen in het kader van belasten van vermogen:
- hoe problematisch is de vermogensongelijkheid?
- worden inkomens en vermogens gelijk belast of worden bepaalde vormen fiscaal bevoordeeld?
Met vraag 2 ben je eigenlijk snel klaar. Inderdaad, het maakt nogal uit in welke vorm je vermogen opbouwt en of je inkomen uit arbeid of inkomen uit vermogen hebt. De BV in box 2 wordt soepeler behandeld dan je spaargeld in box 3. En wie vermogen opbouwt in zijn eigen huis (box 1) wordt dankzij de hypotheekrenteaftrek bevoordeeld boven mensen die hetzelfde bedrag in box 3 bij elkaar proberen te sparen. Die verschillen lokken fiscaal gedreven gedrag uit en dat vinden economen en fiscalisten ongewenst. Want dat is inefficiënt. Daarbij: als BV’s in box 2 of eigen huizen in box 1 belastingvoordelen krijgen, moet iemand die ophoesten. Het gevolg kan zijn dat de inkomstenbelasting (belasting op arbeid) daardoor hoger is dan je zou willen. Daarom is een discussie over verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op vermogen zinvol. Politiek ligt dit ook goed. Werken moet immers lonen. Dan speelt ook een rechtvaardigheidsargument een rol: waarom zou een werknemers in box 1 meer belasting betalen dan iemand die zichzelf verhuurt met zijn BV in box 2?
Met vraag 1 ben ik nog niet zo snel klaar. Dat gaat niet primair over inefficiënte (of oneerlijke) belasting, maar over de vraag of een bepaalde mate van ongelijkheid al dan niet ongewenst is. (Overigens heeft dit samenhang met vraag 2: als je BV’s in box 2 lager belast, help je die rijken om rijker te worden.) Het is een heel basale vraag die door Van Geest mijns inziens nogal summier wordt beantwoord. En vaak ook wordt naar ‘de literatuur’ gegrepen. Maar de vraag is vrij concreet: wat is er in Nederland erg aan dat John de Mol miljardair is en een stratenmaker niet? Fiscale bevoordeling is niet goed, prima, maar is de ongelijkheid an sich ook verkeerd?
Dit zegt Van Geest in het rapport:
“Uit de literatuur komt naar voren dat een te grote vermogensongelijkheid negatieve effecten heeft op de economie en de maatschappij als geheel. Een te hoge concentratie van vermogen bij een kleine groep huishoudens kan leiden tot economische en politieke macht.”
En:
“In theorie zou de vermogensconcentratie ingezet kunnen worden voor productieve investeringen met als gevolg een positief effect op de economie. De literatuur wijst echter met name op het omgekeerde: vermogensconcentratie leidt tot onderconsumptie, onderinvesteringen en marktmacht van bepaalde bedrijven en daarmee uiteindelijk tot minder economische groei. Een grote vermogensconcentratie leidt in dat geval tot verrijking van private belangen die niet persé bijdragen aan het maatschappelijk belang. Ook kan vermogensconcentratie bij een kleine groep huishoudens leiden tot onevenredige invloed van deze groep op publieke opinie en politieke besluitvorming. De impact van de vermogensverdeling op democratische instituties is echter moeilijker vast te stellen dan de sociaaleconomische gevolgen van de vermogensverdeling.”
Dit leunt sterk aan tegen de argumenten van Piketty (vind je zijn boeken te dik, dan zijn er handige
samenvattingen ;-). Hij stelt dat in Amerika politieke invloed gekocht kan worden door de rijkste toplaag van de Amerikaanse samenleving. Dat zie je in dat land ook gebeuren. Maar ook Piketty stelt dat dat in Europa niet het geval is, of tenminste nog niet. In Nederland kun je proberen te grote vermogens tegen te gaan, maar je kunt ook politieke of economische machtsvorming tegengaan. Zoals streng blijven op financiering van politieke partijen.
Het punt is: het klinkt lekker om tegen vermogensongelijkheid te zijn. Maar op basis van welk argument? Gaat de politiek nu aan de slag met ongelijke verdeling van geld óf met ongelijke belastingdruk? Dat maakt nogal wat uit. Als we iets willen doen aan vermogensongelijkheid gaan we dan om die reden fiscale ondersteuning van pensioenopbouw en het eigen huis afbreken? Gaan we gewone ondernemers zwaarder belasten in box 2 en bij bedrijfsoverdracht? Op wie richten we ons eigenlijk als we iets aan de vermogens willen doen? Op de top 65%, de top 10% of de top 1%? Laten we dat afhangen van de ict-beperkingen van de fiscus? Dus gaat het eigenwoningforfait omhoog omdat de Belastingdienst dat aankan en gaan we geen nieuwe box 3 maken omdat de Belastingdienst dat niet aan kan?
Bij de politieke discussie over de vermogensongelijkheid lijkt het me goed deze uitspraak in het rapport voor ogen te houden:
“Een optimaal getal voor vermogen of de vermogensverdeling valt economisch niet te geven en moreel te betwisten.”
Wat de optimale vermogensverdeling is en wanneer ongelijkheid niet goed te praten is, is niet eenduidig aan te geven. Daar zal de politiek toch een antwoord op moeten geven. Liefst met sterke argumenten.