Over bijna geen enkel onderwerp zijn politieke partijen het zó eens als over het woningbeleid. Iedereen wil bouwen, bouwen, bouwen. Misschien wel omdat dat zo lekker daadkrachtig klinkt. Wie kan er nu op tegen zijn dat we het woningtekort gaan bestrijden?
Maar het voortdurend opdreunen van deze drie woorden brengt die oplossing op geen enkele manier dichterbij. Ook gemeenten en provincies willen huizen voor hun inwoners. En natuurlijk wil iedereen betaalbare huizen. Wie zou immers onbetaalbare huizen willen bouwen?
Het probleem is vooral wie, wat en waar? Wie bepaalt het waar die huizen komen? Over de locaties wordt namelijk oeverloos gesteggeld. Bouwen we eensgezinswoningen in het groen (buiten de gemeentegrenzen) of stadse appartementen in de stad? Dat is de korte samenvatting van de voortdurende belangentegenstelling tussen overheden, bouwers en huizenzoekers.
De oplossing die zo'n beetje iedereen aandroeg: een minister van Volkshuisvesting. Die hebben we nu in de persoon van Hugo de Jonge. Hij heeft we enige ervaring met een sterk gedecentraliseerde sector. En een beroerd track record. Want in de zorg spaarde hij vooral kool en geit en wist hij midden in een crisis nauwelijks door die gedecentraliseerde belangen heen te breken. Toch heeft Den Haag in al zijn wijsheid bedacht dat hij dit alsnog mag proberen, maar dan bij de woningbouw.
Onlangs presenteerde De Jonge zijn
Nationale Woon- en Bouwagenda. Daarin belooft hij dat er jaarlijks 100.000 woning bij komen. Helaas niet vanaf 2023, wel vanaf 2024. Woningzoekers moeten nog even geduld hebben voordat De Jonge op stoom is gekomen.
Zoals te verwachten is het woord ‘regie’ een van de meestvoorkomende woorden:
“De overheid herneemt de regie op de volkshuisvesting, waarbij het Rijk vaker dan in het verleden de lijnen uitzet en normen stelt.”
Hatsikidee! De Jonge trekt het woningbouwbeleid ferm naar zich toe. Toch?
“Regie nemen betekent echter niet: het vraagstuk zelfstandig oplossen. Medeoverheden spelen, samen met het Rijk, een belangrijke rol in de volkshuisvesting. Met hen, maar ook met corporaties, de Woonbond en marktpartijen, maken we afspraken over de realisatie en kwaliteit van nieuw woonaanbod, de doorlooptijd van die realisatie en betaalbaarheid. Hierbij wordt vastgelegd hoe nationale doelen zullen doorwerken in regionale afspraken, hoe deze in lokale prestatieafspraken landen en op welke manier bijgestuurd kan worden.”
Ah, lokale prestatieafspraken. Die komen me bekend voor. Was dat niet wat zijn voorganger Kasja Ollongren ook al deed? Weliswaar begon ze daar pas gaandeweg haar ministerstermijn mee, maar het werd wel de kern van het woonbeleid.
Dit klink toch wel heel anders dan het beleid dat in 1988 werd ingezet. Toen realiseerde politiek zich ook dat decentralisatie niet leidde tot voldoende beweging. Met de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (en later de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra, Vinex) werd nieuw, centraler beleid ingezet. Zoals het Planbureau voor de Leefomgeving in
een terugblik beschreef: